Slapeloosheid

Insomnia

Denkend aan de dood kan ik niet slapen,
En niet slapend denk ik aan de dood,
En het leven vliet gelijk het vlood,
En elk zijn is tot niet-zijn geschapen.

Hoe onmachtig klinkt het schriel ‘te wapen’,
Waar de levenswil ten strijd mee noodt,
Naast der doodsklaroenen schrille stoot,
Die de grijsaards oproept met de knapen.

Evenals een vrouw, die eens zich gaf,
Baren moet, of ze al dan niet wil baren,
Want het kind is groeiende in haar schoot,

Is elk wezen zwanger van de dood,
En het voorbestemde doel van ’t paren
Is niet minder dan de wieg het graf.

J.C. Bloem

 

Uit : Verzamelde gedichten, Uitgeverij Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 1980

1. Het gedicht ‘Insomnia’ van J. C. Bloem is een sonnet. Kent dit sonnet een duidelijke chute (ook wel volta of wending genoemd : een ommekeer in het gedicht tussen het octaaf en het sextet) ?

2. Bloem gebruikt in zijn gedicht allerlei stijlfiguren. In de eerste regels staat een chiasme : in de tweede regel wordt de woordvolgorde van de eerste regel gespiegeld. Het chiasme kan verschillende effecten hebben: een bepaalde cadans aan een zin geven, een parallel tussen twee zaken aangeven, de verbinding tussen twee zaken benadrukken, een tegenstelling creëren. Welke van deze effecten zijn hier van toepassing ?

3. Bij iemand die aan slapeloosheid lijdt, denk je aan iemand die zich eindeloos om en om draait in bed, die ligt te malen. Waarom drukt het chiasme in de eerste twee regels dit zo goed uit ?

4. Het gedicht bevat ook een anafoor (het herhalen van dezelfde woorden aan het begin van een zin of versregel). Wat is het effect van dit steeds herhaalde ‘En’ aan het begin van de tweede, derde en vierde regel ?

5. In het gedicht staan bovendien twee varianten op dezelfde oxymoron (de stijlfiguur die tweetegengestelde begrippen combineert tot één begrip). In regel 4 : ‘En elk zijn is tot niet zijn geschapen’. In regel 12 : ‘Is elk wezen zwanger van de dood’. Wat benadrukt de dichter met deze twee oxymorons ? Kun je ook ‘de wieg het graf ’ in de laatste regel als een oxymoron zien ?

6.De tweede strofe wordt meestal niet als de sterkste van het gedicht beschouwd. Kort samengevat staat er dat zowel voor grijsaards als voor knapen ‘de doodsklaroen klinkt’, en dat de strijd of de wil om te leven daarbij vergeleken niets voorstelt, ‘onmachtig’ en ‘schriel’ is. Waarin verschilt de taal van deze strofe van die in de andere strofen ? Ben je het ermee eens dat deze strofe minder sterk is ?

7. In de derde strofe maakt de dichter een vergelijking. Waarmee vergelijkt hij het kind dat in de schoot van een vrouw groeit ? Een lezer op internet suggereert dat dit gedicht over abortus gaat en een rouwgedicht over een gestorven kind zou kunnen zijn. Zie jij een mogelijkheid om het gedicht zo te lezen ?

8. Een tijd voordat Bloem ‘Insomnia’ schreef maakte hij de volgende aantekening : ‘Ik heb eens horen zeggen, dat slapeloosheid te verklaren is uit (soms onbewuste) angst voor de dood. Dit lijkt mij bijzonder plausibel. Altijd als ik ga (trachten te) slapen, denk ik : zou ik morgen nog wel wakker worden. En die gedachte vind ik veel erger dan die van een bewust sterven,hoe verschrikkelijk dat ook moet zijn.’ Is het de gedachte aan de dood of de angst niet meer wakker te worden die de ‘ik’ in ‘Insomnia’ wakker houdt ?

 9. Bloems poëzie is doortrokken van het besef dat wij op deze wereld zijn gezet om te sterven. Aanvaardt ook ‘Insomnia’ deze gedachte ? Stelt de dichter daar in het gedicht iets tegenover ?

10. Het gedicht is heel constaterend, bijna berustend van toon. Het drukt geen angst of verzet uit. Toch geeft de titel, ‘Insomnia’, aan dat de dichter er niet in kan berusten, er niet bij in slaap kan vallen. Kun je het maken van dit gedicht zelf misschien toch als een vorm van verzet zien ?